Van typende huisvrouwen tot juridisch erkende uitzendkrachten
De mijlpalen in de geschiedenis van de uitzendbranche
Arbeidsbemiddeling is zo oud als de mensheid, maar het echte uitzenden ontstond pas in de loop van de vorige eeuw. Over de roerige ontwikkeling daarvan schreef Bas Hengstmengel een boek, waarin hij de lezer langs de mijlpalen leidt.
Tekst: Paul Poley
Afbeelding
Bas Hengstmengel: “De eerste uitzendkrachten waren vooral huisvrouwen.”
Weerstand bij vakbonden, malafiditeit avant la lettre, huisvrouwen met typemachines, en een relatief piepjonge wet die het uitzenden een juridische status geeft. De geschiedenis van de uitzendbranche in Nederland zit vol met opmerkelijkheden. Bas Hengstmengel, advocaat in dienst bij BVD advocaten, schreef er een boek over.
Heel precies aanwijzen waar de geschiedenis van het uitzenden in Nederland begint, is lastig. Arbeidsbemiddeling zelf bestaat al eeuwenlang. In de Verenigde Staten kreeg het uitzenden een concretere vorm in de jaren twintig van de vorige eeuw. “Daarbij is Samuel Workman een bekende naam”, vertelt Hengstmengel. “Dankzij hem werd uitzenden een vorm van arbeidsbemiddeling waarbij een gespecialiseerd bureau mensen ter beschikking stelt van een inlener.”
Uitzenden groeide en waaide over naar Nederland, waar het eind jaren veertig, kort na de Tweede Wereldoorlog, echt voet aan wal kreeg. “Amerikaanse uitzenders zoals Kelly en Manpower kwamen naar ons land. En met ASB ontstond in 1949 het eerste echte Nederlandse uitzendbureau.”
Alleen administratief personeel
Kenmerkend voor die oerbureaus was dat ze bemiddelden in administratief, secretarieel personeel. Allerlei maatschappelijke lijnen kwamen daarbij samen, zegt Hengstmengel. “De eerste Nederlandse uitzendkrachten waren vooral gehuwde dames, huisvrouwen. Zij hadden tijd over, omdat taken thuis steeds meer werden overgenomen door apparatuur. Ze vonden werk via uitzendbureaus en dat was vooral typewerk.”
Daarna kwamen de jaren zestig. In de hele samenleving waren die roerig, ook in de uitzendbranche. “Een grote mijlpaal was de oprichting van de Algemene Bond Uitzendondernemingen in 1961. De ABU werd een platform voor uitzendorganisaties die de krachten wilden bundelen om het imago van de sector te verbeteren.” Want dat was op zijn zachtst gezegd niet best. “Het was namelijk ook de tijd van de koppelbazen en de ‘uitleenbureaus’. Dit waren partijen die marktverstorend werkten, door werknemers bij werkgevers weg te plukken en ze er vervolgens voor veel geld weer terug te plaatsen. Malafide praktijken.”
‘Manpower en Randstad mochten in eerste instantie niet lid worden van de ABU’
Uitzendbureaus versus uitleenbureaus
Deze verhitte jaren werden gekenmerkt door de strijd tussen de uitzendbureaus en de uitleenbureaus. Met Randstad-oprichter Frits Goldschmeding als voorvechter van de eerste groep. “De uitzendbureaus zagen zichzelf als fatsoenlijk en ethisch. Ze wilden niets van doen hebben met sectoren als de bouw, de metaal en de haven, waar uitleenbureaus actief waren. Ze wilden uitzenden salonfähig maken.”
Saillant detail: de uitzendbureaus maakten daarbij bijzondere keuzes. “Niet alleen werd een partij als Manpower in eerste instantie buiten de deur van de ABU gehouden – veel te kapitalistisch en Amerikaans – maar ook Randstad mocht aanvankelijk geen deel uitmaken van de ABU. Randstad betaalde namelijk uitzendkrachten door wanneer ze ziek waren. Dat neigde te veel naar de werkwijze van uitleenbureaus. Pas eind jaren zestig mocht Randstad lid worden.”
Gesteggel over juridische status
Centraal in de jaren zestig en zeventig stond de vraag wat nu de juridische status van uitzenden was. “Uitzendbureaus zagen uitzendkrachten niet als werknemer, uitleenbureaus deden dat wel. De uitzendbureaus zagen de overeenkomst tussen bureau en uitzendkracht als een unieke, waarbij de uitzendkrachten over veel vrijheid beschikten.”
In de jaren zeventig en tachtig werd de positie van uitzendbureaus langzaam maar zeker sterker. “Het was de tijd van economische crises, van grote werkloosheid. Meer en meer begon de overheid de toegevoegde waarde van uitzenden te zien. Met name premier Ruud Lubbers speelde daarbij een prominente rol. Hij wilde uitzendbureaus meer ruimte geven om die werkloosheid te bestrijden.”
Hoogtepunt in die jaren was het invoeren en uitbreiden van een vergunningstelsel. “Dat ontstond eigenlijk al in de jaren zestig, maar het kreeg in latere decennia steeds meer vorm. Zonder vergunning mocht je niet uitzenden. Zo werd malafiditeit buiten de deur gehouden. Onder Lubbers werden later onder meer de uitzendtermijnen verruimd.” In die periode zag ook de eerste echte cao voor alle uitzendkrachten het daglicht, in 1987.
‘Vakbonden hadden vooral morele bezwaren: wat ben je voor bedrijf als je in mensen handelt?’
Wet flexibiliteit en zekerheid
Daarna nam uitzenden een grote vlucht. In de liberale jaren negentig, het tijdperk van de paarse kabinetten, kreeg uitzenden dan eindelijk die dichtgetimmerde juridische status waar het zo naar snakte. “In 1999 was de Wet flexibiliteit en zekerheid een feit. Dé mijlpaal in de geschiedenis van de Nederlandse uitzendbranche. Uitzendbureaus werden werkgever, uitzendkrachten werknemer. Een uitzendverhouding was een arbeidsovereenkomst. Met die afgebakende definities werd een decennialange discussie beslecht. Sociale zekerheid, pensioen, cao: uitzendkrachten kregen steeds meer zekerheden.”
Ook de vakbonden gingen in de jaren negentig overstag en erkenden uitzenden. Zij het niet zonder slag of stoot. “Van oudsher hadden de vakbonden een aversie tegen uitzenden. Het waren vooral morele bezwaren. Wat ben je voor bedrijf als je in mensen handelt? Langzaam kantelde deze visie, mede doordat vakbonden zagen dat steeds meer bedrijven met uitzendkrachten gingen werken. Uiteindelijk was de FNV de laatste vakbond die een uitzendbureau erkende als reguliere werkgever.”
21ste eeuw: versplinterde flex
En dan zijn we aanbeland in deze eeuw, in een versplinterd flexlandschap. Met payroll, zzp, allerhande platforms, arbeidsmigranten. Maar wel met uitzenden als preferente vorm van flex. “We zitten nu in een spannende tijd, waarin het vooral de vraag is hoe we al die flexvormen in Nederland – en die zijn omvangrijker dan elders in Europa – gaan reguleren. Daar is enkele jaren geleden al van alles over gezegd en voor bedacht, denk aan de commissie-Borstlap en de SER. Het is de vraag waar deze tegenbeweging precies eindigt.”
Hengstmengel laat zich verleiden tot een kijkje in de toekomst. “Flex gaat niet weg, daar ben ik zeker van. In ons dynamische economische systeem is er nu eenmaal een grote behoefte aan flexibele arbeid. Ook een deel van de werkenden heeft behoefte aan flexibiliteit. Wel is het zo dat flex niet meer de goedkoopste optie zal zijn, bedrijven moeten dus wel gaan betalen voor hun flexbehoefte. Ook zal de positie van de flexkracht steeds steviger worden. De juridische kaders daarvoor zullen veel meer uit Europa komen. En uitwassen rond arbeidsmigranten zullen steviger worden aangepakt.”
Afbeelding
Toeval
Zijn boek is min of meer bij toeval tot stand gekomen, zegt Bas Hengstmengel, die zich als arbeidsrechtadvocaat bij BVD advocaten onder meer bezighoudt met flexibele arbeidsverhoudingen. “Ik werkte hiervoor bij de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten, de SNCU, die op een gegeven moment haar 20-jarig jubileum vierde. Omdat ik schrijven altijd leuk heb gevonden, wilde ik voor dit jubileum een historisch overzicht gaan maken. Ik ontdekte toen dat er nog geen overzichtswerk bestond over de geschiedenis van de Nederlandse uitzendsector. Dat alles heeft ertoe geleid dat ik dit boek heb geschreven.” De handelseditie van het boek is te bestellen bij EduStore.